Parkperikelen.
Geplaatst: 14 okt 2012, 13:09
“Oh nee, niet weer!”, schiet het door mijn hoofd. Uit de richting van het park zijn verdacht veel kinderstemmetjes te horen. En op een donderdagmorgen kan dat maar één ding betekenen: sportdag! Na 3 maand lang sportkampen, speelpleinwerking, sportdagen allerhande, een overvloed aan mooi-weer-wandelaars,- fietsers, en –joggers snak ik naar wat rust. Met mijn hoofd in de wolken wil ik lopen.
De heer Doobemans daarentegen is dol op sportdagen: vol kinderen die heen en weer rennen, van hot naar her stuiteren, en op de goede hoogte staan voor een onverhoedse lik in het gezicht. En er zijn er altijd wel een paar die zo’n gratis wasbeurt niet afslaan. Tot dusver geen probleem.
Alleen is Doobs het er nog steeds niet mee eens dat een goed opgevoede hond niet zomaar op alles en iedereen afstormt. Dus zit er niets anders op dan hem aan de lijn te houden. Met als gevolg dat hij zijn energie niet zal kwijtraken, en ik des te meer (nog wat werk met het netjes lopen aan de leiband).
Bah, ik heb meteen niet veel zin meer.
Dan slaan we het parkweggetje in, en merk ik dat het meevalt. Er is maar één klein groepje te zien, en die zijn ver genoeg om de heer Doobemans eerst nog wat vrijheid te gunnen.
Bij het naderen, word ik stoutmoedig. De kinderen lopen rustig op het gras, een ruim stuk van het pad verwijderd. Zal ik het wagen? Zou het lukken om hem los te laten lopen zonder dat hij op hen af crosst? Tenslotte heeft hij al zoveel vooruitgang geboekt. Ik waag het erop.
En zie met een grote zucht hoe mijn zwarte dondersteen een rotvaart inzet, zijn doel het kleine groepje. Hem roepen zal weinig verschil maken, maar voor de goede vorm doe ik het toch. Dan zie ik hoe hij zich, middels een noodstop, om zijn as gooit, en een duidelijke koerswijziging invoert. Een koers die hem recht naar mij voert. Wat is hij er toch goed op vooruitgegaan! “Goed zo!”, prijs ik hem: “Flinke man, hoor!”. Mijn humeur stijgt meteen een paar graden.
Een stukje verder zet hij opnieuw een aanval in. En tot mijn grote verbazing én vreugde laat hij zich ook deze keer goed corrigeren. “Flinke man, hoor!”
Dan zie ik een grote groep kinderen onze kant uitkomen, ver genoeg van ons vandaan om Doby nog even los te kunnen laten lopen. Ik bereken de afstand waarin ik hem nog probleemloos bij me kan roepen.
Tot mijn schrik krijgt de begeleider echter een lumineus idee. En zet de hele groep aan tot een sprint. Snel komen ze dichterbij, snel kijk ik waar mijn hond zich bevindt, snel probeer ik hem nog bij me te krijgen.
Maar de verleiding van joelende stemmetjes en rennende voeten is het heerschap te sterk. Met lede ogen zie ik hoe hij in sneltreinvaart op de groep afspurt, deze gillend uiteen laat stuiven, en hun sprint abrupt afbreekt. Als een uitgelaten pup huppelt mijn 60 cm hoge Doby van kind naar kind, in de vlucht likjes en zachte duwtjes met de neus uitdelend. Hier en daar breekt al een lach door. En als mijn “pup” prompt een blad papier apporteert, dat een kind uit schrik laat vallen, breekt die bij iedereen door.
Wanneer ik hem eindelijk te pakken heb, klinkt uit meerdere keeltjes: “U mag niet kwaad zijn, hoor, mevrouw!” Aan alle kanten raken we ingesloten door kinderen. “Wat een lieverd!”, “Zo’n leuke hond!”, “Wat een schattige hond!” gonst het om onze oren. Iedereen wil een knuffel, iedereen wil een likje.
In een opperbest humeur gaan we naar huis. Ik gloeiend van trots, Doby glimmend van plezier.
En bij deze... krijgen jullie eens een andere kant van mijn ongeleid projectiel te zien, die van de grote kindervriend.
De heer Doobemans daarentegen is dol op sportdagen: vol kinderen die heen en weer rennen, van hot naar her stuiteren, en op de goede hoogte staan voor een onverhoedse lik in het gezicht. En er zijn er altijd wel een paar die zo’n gratis wasbeurt niet afslaan. Tot dusver geen probleem.
Alleen is Doobs het er nog steeds niet mee eens dat een goed opgevoede hond niet zomaar op alles en iedereen afstormt. Dus zit er niets anders op dan hem aan de lijn te houden. Met als gevolg dat hij zijn energie niet zal kwijtraken, en ik des te meer (nog wat werk met het netjes lopen aan de leiband).
Bah, ik heb meteen niet veel zin meer.
Dan slaan we het parkweggetje in, en merk ik dat het meevalt. Er is maar één klein groepje te zien, en die zijn ver genoeg om de heer Doobemans eerst nog wat vrijheid te gunnen.
Bij het naderen, word ik stoutmoedig. De kinderen lopen rustig op het gras, een ruim stuk van het pad verwijderd. Zal ik het wagen? Zou het lukken om hem los te laten lopen zonder dat hij op hen af crosst? Tenslotte heeft hij al zoveel vooruitgang geboekt. Ik waag het erop.
En zie met een grote zucht hoe mijn zwarte dondersteen een rotvaart inzet, zijn doel het kleine groepje. Hem roepen zal weinig verschil maken, maar voor de goede vorm doe ik het toch. Dan zie ik hoe hij zich, middels een noodstop, om zijn as gooit, en een duidelijke koerswijziging invoert. Een koers die hem recht naar mij voert. Wat is hij er toch goed op vooruitgegaan! “Goed zo!”, prijs ik hem: “Flinke man, hoor!”. Mijn humeur stijgt meteen een paar graden.
Een stukje verder zet hij opnieuw een aanval in. En tot mijn grote verbazing én vreugde laat hij zich ook deze keer goed corrigeren. “Flinke man, hoor!”
Dan zie ik een grote groep kinderen onze kant uitkomen, ver genoeg van ons vandaan om Doby nog even los te kunnen laten lopen. Ik bereken de afstand waarin ik hem nog probleemloos bij me kan roepen.
Tot mijn schrik krijgt de begeleider echter een lumineus idee. En zet de hele groep aan tot een sprint. Snel komen ze dichterbij, snel kijk ik waar mijn hond zich bevindt, snel probeer ik hem nog bij me te krijgen.
Maar de verleiding van joelende stemmetjes en rennende voeten is het heerschap te sterk. Met lede ogen zie ik hoe hij in sneltreinvaart op de groep afspurt, deze gillend uiteen laat stuiven, en hun sprint abrupt afbreekt. Als een uitgelaten pup huppelt mijn 60 cm hoge Doby van kind naar kind, in de vlucht likjes en zachte duwtjes met de neus uitdelend. Hier en daar breekt al een lach door. En als mijn “pup” prompt een blad papier apporteert, dat een kind uit schrik laat vallen, breekt die bij iedereen door.
Wanneer ik hem eindelijk te pakken heb, klinkt uit meerdere keeltjes: “U mag niet kwaad zijn, hoor, mevrouw!” Aan alle kanten raken we ingesloten door kinderen. “Wat een lieverd!”, “Zo’n leuke hond!”, “Wat een schattige hond!” gonst het om onze oren. Iedereen wil een knuffel, iedereen wil een likje.
In een opperbest humeur gaan we naar huis. Ik gloeiend van trots, Doby glimmend van plezier.
En bij deze... krijgen jullie eens een andere kant van mijn ongeleid projectiel te zien, die van de grote kindervriend.