De zomer is alweer geweest, de dagen worden kouder
De kachel aan, een extra deken,
Tenslotte , je wordt wat ouder.
En ’s avonds bij een chocomelk, dampend uit een kom
Denk ik aan de wandelingen,
Aan het strand in de avondzon.
Turend naar iets om te sjouwen, liep zij vlotjes door het zand
Ik luisterde naar het lied van de golven
Ergens lag nog een vissersmand
De zon werd rood , aan de horizon raakte zij bijna de zee
Tenminste zo leek het van waar ik stond
Een meeuw vloog met de wind mee.
Ik liep verder, mijn schoenen hield ik in mijn hand
Onder mijn voeten kraakten schelpen
En tussen mijn tenen kroop het zand.
Zo liep ik , en keek enkel om mij heen
Waar overdag een drukte van jewelste
Was ik nu nagenoeg alleen.
Alleen mijn lieve Toosje was er , ze liep nu aan mijn zij
Haar pootafdruk stond naast mijn voet
Als of ze wilde zeggen, jij hoort bij mij.




